Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En zet tegenover hem twee mannen, [16]zonen Belials, die tegen hem getuigen, zeggende: Gij hebt God en den koning [17]gezegend; en [18]voert hem uit, en [19]stenigt hem, dat hij sterve. 16. Versta door dezen ondeugende mensen, die, het juk der goddelijke vreze en der menselijke eerbaarheid afgeworpen hebbende, slechts genegen zijn om zonder enige conscientie kwaad te doen. Zie Deut.13:13. 17. Zegenen heet hier vloeken. Want dit is zo afgrijslijk gehouden geweest, dat men het kwalijk durfde noemen, zodat in de plaats daarvan het tegendeel bedekter wijze gezegd wordt. Alzo onder, vs.13, en Job 1:5,11, en Job 2:9. 18. Te weten, buiten de stad. Want hier in voortijden was het een gebruik, dat de misdadigers buiten de steden en plaatsen der gemene woningen gestraft werden, als onwaardig zijnde onder het gewoonlijke gezelschap der mensen hun geest te geven. Zie Lev.24:14,23; Joz.7:24, en Mark.15:20. 19. Naar uitwijzen der wet, die daarvan gegeven was door Mozes, Lev.24:15,16, enz.